Rasstandaard

Letterlijke vertaling uit het frans.


HERKOMST : Frankrijk

DATUM VAN UITGAVE VAN DE INWERKING TREDENDE OORSPRONGSTANDAARD: 13-03-2001

Waakhond en verdediger van de kudde in de bergen.

INDELING F.C.I.: Groep 2: Pinschers en Schnauzers

Molossers en berghonden en Zwitserse sennenhonden

Sectie 2.2: Molossers van het type berghond.


KORT HISTORISCH OVERZICHT

Aanwezig in de Pyreneeën sinds onheuglijke tijden, gekend en gebruikt in de Middeleeuwen als bewaker van het kasteel, word hij vermeld door Gaston Phoebus in de XIVe eeuw. Reeds gewaardeerd als gezelschapshond in de XVIIE eeuw, kende hij zijn glorietijd aan het hof van Lodewijk de XIVe. De eerste gedetailleerde beschrijving van deze hond dateert uit 1897, afkomstig uit het boek van graaf van Bylandt. Tien jaar later worden de eerste rasverenigingen opgericht en in 1923 wordt door de “Réunion des Amateurs de Chiens Pyrénéens”, op initiatief van de heer Bernard Senac-Lagrange, de officiële standaard opgenomen bij de S.C.C. De tegenwoordige standaard staat nog zeer dichtbij de standaard die werd opgesteld in 1923, het zijn vooral bijzonderheden die toegevoegd werden.


ALGEMEEN VOORKOMEN

Hond van grote maat, lndrukwekkend en krachtig gebouwd, maar met een zekere sierlijkheid. (gratie)


VOORNAME VERHOUDINGEN

- De maximale breedte van de schedel is gelijk aan de lengte van de schedel.

- De snuit is lichtelijk korter dan de schedel.

- De lengte van het lichaam, vanaf het punt van de schouder tot het punt van de bil, is lichtelijk groter dan de hoogte van de hond op schofthoogte.

- De hoogte van de borst is gelijk aan de helft van de schofthoogte of lichtelijk lager.


GEDRAG – KARAKTER

Gebruikt om, in z'n eentje, de bewaking van de kudde te verzekeren tegen aanvallen van roofdieren. Zijn selectie berust op zijn aanleg als waker en verdediger evenals zijn gehechtheid voor de kudde.

De voornaamste kwaliteiten die hieruit voortvloeien (voortkomen) zijn: kracht en lenigheid alsook de zachtheid en de gehechtheid naar diegenen toe die hij beschermt. Deze waakhond heeft een neiging naar onafhankelijkheid en een gevoel van initiatief die een zeker gezag van zijn baas vergt.


HOOFD

Mag niet te zwaar zijn in verhouding tot de grootte van de hond. De zijkanten van het hoofd zijn tamelijk vlak.

Schedelgedeelte :

Schedel : De maximale breedte van de schedel is gelijk aan de lengte van de schedel. De schedel is lichtelijk gewelfd; daar de achterhoofdsknobbel duidelijk aanwezig is, heeft de schedel, in het achterste deel een ovale vorm. De wenkbrauwbogen zijn niet getekend, de middelste groef is amper waarneembaar bij het voelen tussen de ogen.

Stop : Licht gewelfd.

Aangezichtsgedeelte :

Neus : Geheel zwart

Snuit : Breed, lichtelijk korter dan de schedel, smaller naar het uiteinde. Van bovenaf gezien heeft de snuit de vorm van een V met een afgeknotte punt. Hij is goed gevuld onder de ogen.

Lippen : De weinig hangende lippen bedekken net de onderkaak; ze zijn zwart of in sterke mate zwart evenals het gehemelte.

Kaken / Gebit: Het gebit moet compleet zijn, de tanden en kiezen gezond en wit. Het is een schaargebit en de snijtanden van de bovenkaak bedekken net die van de onderkaak, maar blijven echter met elkaar in aanraking. Het tanggebit is toegestaan, alsook dat de twee onderste snijtanden naar voren gekanteld zijn. (?)

Ogen : Ze zijn nogal klein, amandelvormig en lichtelijk schuin geplaatst. Ze hebben een verstandelijke en beschouwende uitdrukking en ze zijn amberkleurig. De ogen zijn omgeven door zwart omzoomde, goed gesloten oogleden.

De blik is zacht en dromerig.

Oren : Ze zijn op ooghoogte aangezet, vrij klein, driehoekig van vorm en aan het uiteinde afgerond. Ze vallen vlak naast het hoofd; alleen als de hond alert is worden ze wat hoger gedragen.

Hals : Krachtig, tamelijk kort en met weinig ontwikkelde keelhuid.


LICHAAM:

De lengte van het lichaam, vanaf de punt van de schouder tot de punt van de bil, is lichtelijk groter, dan de hoogte van de hond op schofthoogte. De hoogte van het borstbeen tot de grond is ongeveer gelijk aan de helft van de schofthoogte, maar nooit minder.

Bovenbelijning: Moet goed strak zijn.

Schoft : Breed

Rug : Van een goede lengte en stevig.

Lendenen : Van middelmatige lengte.

Kruis : Licht schuin, met tamelijk geprononceerde heupen.

Flanken : Weinig aflopend

Borst : Niet te veel aflopend, maar breed en lang. De borst daalt tot de hoogte van de elleboog, maar niet lager. De hoogte van de borst is gelijk of lichtelijk minder dan de helft van de hoogte van de hond gemeten op schofthoogte.

Staart : Moet tenminste tot de punt van het spronggewricht reiken. De staart is goed behaard en vormt een pluim. Laag gedragen in rust met aan het uiteinde bij voorkeur een haak. De staart wordt in een krul boven de rug gedragen en alleen het uiteinde raakt de lendenen, ( het wiel maken, “ arroundera “ zoals de pyreneese bergbewoners het noemen) zodra de hond alert is.

Ledematen :

Voorste ledematen : Ze zijn recht en krachtig.

Schouder : Staan lichtelijk schuin.

Bovenarm : Gespierd, van middelmatige lengte.

Onderarm : Recht, krachtig en goed bevederd.

Pols(carpus) : Staat in het verlengde van de onderarm

Middenvoetsbeen(metacarpus) : Staat lichtelijk schuin.

Voet : Compacte, niet te lange voeten, met licht gewelfde tenen.

Achterste ledematen : Deze hebben meer en langere bevedering dan de voorste ledematen. Van achteren gezien staan ze loodrecht op de grond.

Dijen : Goed gespierd, maar weinig aflopend en lichtelijk schuin, "fikse dijen".

Knie : Middelmatig gehoekt en in de lijn van het lichaam.

Been : Van middelmatige lengte en krachtig.

Sprongen : Breed, droog en middelmatig gehoekt.

Voet : Compacte, niet te lange voeten, met licht gewelfde tenen.

Hubertusklauwen : De achterste ledematen hebben elk dubbele, goed gevormde Hubertusklauwen. De voorste ledematen hebben soms enkele of dubbele klauwen.


GANG WERK

De Pyreneese berghond heeft een zeer vlot gangwerk; nooit gebruik makend van logheid, integendeel, zeer elegant; zijn hoekingen zorgen voor een krachtig gangwerk.


HUID

Deze is dik en soepel en vertoont dikwijls pigmentvlekken op het gehele lichaam.


BEHARING

Vacht : Volle vacht, vlak vrij lang en soepel, langer bij de staart en rond de hals, waar de vacht licht golvend mag zijn. De broekbeharing is fijner, wolliger en zeer dicht. De ondervacht is eveneens zeer dicht.

Kleur : Wit of wit met grijze vlekken (daskleurig), lichtgele, wolfgrauwe of oranje (arroye) vlekken, op het hoofd, oren en bij de staartaanzet. De daskleurige (blaireau) vlekken worden het meest gewaardeerd. Sommige honden hebben enkele vlekken op het lichaam.


HOOGTE

Reuen: 70 tot 80 cm.

             Teven: 65 tot 75 cm'

Een toegeeflijkheid van 2 cm daarboven is toegestaan voor karakteristieke honden.


FOUTEN

Elke afwijking dat betrekking heeft op het voorgaande zal als foutief beschouwd worden en als zodanig ook in mindere of meerdere mate als fout beoordeeld worden.

Al gemeen uiterlijk:

Dat een algemene indruk geeft van logheid, zonder onderscheid. Te dikke, slappe, futloze hond.

Hoofd:

- Te zwaar, rechthoekig hoofd

- Te sterk ontwikkelde schedel; bolvormig hoofd

- Te duidelijke of helemaal geen stop.

- Te veel overhangende lippen.

- Onvoldoende pigment van de slijmvliezen, de neus en de oogomranding.

Ogen : Ronde ogen, te lichte of uitpuilende ogen; te groot of te klein; te dicht of te ver uit elkaar. Het 3e ooglid zichthaar. Harde uitdrukking.

Oren : Te lange, te brede, gedraaide, geplooide, te hoog aangezette en naar achteren gedragen oren.

Hals : Lange en dunne hals, teveel keelhuid of tegenovergesteld, te kort, de indruk wekkend dat de nek in de schouders zit.

Lichaam : Zadel of karperrug, een "dip”vertonend achter de schouders. Opgetrokken, windhondachtige buik.

Borst : Te brede of te enge borst, platte of, tegenovergesteld, te ronde ribben.

Staart : Dun behaard en slecht gedragen staart; te korte of te lange staart zonder bevedering; het niet "maken van het wiel" als de hond alert is of juist het voortdurend "maken van het wiel”in rust.

Voorste ledematen :

-Naar binnen of naar buiten gedraaide voeten.

-Hoeking schouderblad - bovenarm te ver open.

Achterste ledematen :

-Naar binnen of naar buiten gedraaide voeten.

-Recht of overmatig gehoekt spronggewricht.

Voeten : Te lange, platte voeten.

Vacht : Korte of krullende beharing, zijdeachtige, slappe vacht. Ontbreken van de ondervacht.


DISKWALIFICERENDE FOUTEN

Kleur : Andere kleuren dan dewelke beschreven in de standaard.

Neus : Neusspiegel van een kleur anders dan volledig zwart.

Kaken : Ondervoor- of bovenvoorbijtend, of elke misvorming van de kaken.

Ogen : Vleeskleurige vlekken op de oogleden, geelkleurig oog.

Hubertusklauwen : Ontbreken van hubertusklauwen: enkelvoudig of slecht ontwikkelde dubbele hubertusklauwen aan de achterpoten.

Maat : Buiten de normen.

N.B. Diskwalificerend voor reuen : monorchidie of cryptochidie; het niet of gedeeltelijk ingedaald zijn van de testikels .